‘Mag ik moe zijn?’
Een man komt samen met zijn partner mijn spreekkamer binnen voor een zorgafstemmingsgesprek. Anderhalve week eerder voerden we een intakegesprek. Hij is zichtbaar nerveus, maakt nauwelijks oogcontact en zit gespannen in zijn stoel.
Ik vraag hoe hij de intake heeft ervaren en hoe het met hem gaat. Emotioneel antwoordt hij dat hij moe is. In zijn woorden: ‘doodop’, en dat frustreert hem enorm. Ondanks (of wellicht wel juist door) de inzichten volgend uit de intakes komt hij in het dagelijks leven niet meer vooruit. Zijn partner heeft moeite om te reageren en probeert de man te steunen door zijn hand vast te houden.
Als regiebehandelaar erken ik dat zijn klachten een zware stempel drukken op zijn leven. We reflecteren op de vele levensgebeurtenissen in de afgelopen jaren. Hij heeft altijd veel zorg gedragen voor anderen en lijkt zijn eigen behoeften en grenzen te zijn vergeten. Diep zuchtend vraagt hij: “Mag ik moe zijn?” Zijn partner kijkt op en bevestigt: “Natuurlijk mag jij moe zijn, dat is helemaal niet vreemd.”

Je bent niet je klachten
We bespreken vervolgens het zorgplan, dat onder andere de behandeldoelen en daarop afgestemde interventies omschrijft. Ook gaan we in op de gestelde diagnose, oftewel DSM-5 classificatie. De man voelt zich somber, kan nergens van genieten, heeft moeite met concentreren en kijkt negatiever naar zichzelf. Hij slaapt slecht, piekert veel en is de hele dag moe.
Daarnaast ervaart hij spierspanningsklachten en maakt hij zich zorgen om zijn buikklachten, waarvoor talrijke medische onderzoeken geen oorzaak hebben kunnen aanduiden.. Door deze klachten durft hij bepaalde gerechten niet meer te eten. Een van de gestelde DSM-classificaties is een depressie. De man schrikt van deze term en roept: “Ik ben toch niet gek?!”
Rustig bespreken we samen zijn beeld van een depressie en andere psychische toestandsbeelden. Door zijn patronen—zorgen voor anderen, sterk zijn en doorgaan—ervaart hij deze toestandsbeelden als een enorme zwakte.
“De manier waarop je omgaat met klachten en ingrijpende gebeurtenissen is belangrijk voor je geweest; het heeft je geholpen om te ‘overleven’ in moeilijke tijden,” beschrijf ik.
“Je bent niet je klachten. De signalen die je op lichamelijk en mentaal gebied ervaart, zijn een teken van lichaam en geest dat er iets moet veranderen in je leven.”
De man glimlacht en zegt: “In die verklaring kan ik me vinden. Ik kan niet ontkennen dat er iets moet veranderen.”
De DSM vertelt niet alles
In de Nederlandse geestelijke gezondheidszorg (ggz) gebruiken we de ‘Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders’, kortweg de DSM, om toestandsbeelden te classificeren.
In tegenstelling tot medische handboeken kunnen we geen bloedtesten doen om een juiste classificatie te vinden. Binnen de ggz kijken we naar de kenmerken en criteria die horen bij een classificatie. Wanneer iemand aan voldoende criteria voldoet, vaak met behulp van ondersteunende vragenlijsten of testen, kan de classificatie worden gesteld.
De DSM biedt een leidraad en helpt ons om toestandsbeelden eenduidig te beschrijven, maar iedere persoon is uniek en ervaart klachten op zijn of haar eigen manier. De DSM vertelt dus niet alles over een persoon.
Klachten ervaar je niet alleen zelf: aandacht voor lichaam, geest en omgeving
We ronden het zorgplan en het gesprek af, en kijken vooruit naar de behandeling. De focus ligt op mentale, lichamelijke en omgevingsfactoren. Een van de eerste stappen in de behandeling is ‘activatie’, gericht op het herwinnen van een goede dagstructuur.
De man vindt dit moeilijk; het voelt tegenstrijdig om activiteiten te ondernemen terwijl hij doodmoe is en er geen plezier in ervaart. Gelukkig ondersteunt zijn partner hem hierbij door hem te helpen met het volgen van zijn dagstructuur.
Tijdens een evaluatiegesprek deelt zijn partner dat het zwaar kan zijn om voor hem “te zorgen” wanneer het minder goed gaat. De man schrikt hiervan en wordt emotioneel. Hij wil geen last zijn voor zijn omgeving, en dat raakt ook zijn partner, die ook emotioneel wordt.
Klachten ervaar je niet alleen zelf; mensen in je omgeving merken vaak al snel dat er iets “niet goed” is. Openstaan voor deze hulp is echter niet altijd eenvoudig. Ondersteuning vanuit de sociale omgeving is cruciaal en speelt een belangrijke rol op de weg naar herstel.

Vier maanden later
Na ongeveer vier maanden ronden we de behandeling af. De man en zijn partner komen samen naar het eindgesprek. De wijze waarop de man nu de spreekkamer binnenkomt, is volledig veranderd; hij lacht en heeft kleur op zijn gezicht. Ontspannen neemt hij plaats.
Hij kijkt terug op een prettig, maar intensief traject, en deelt de inzichten die hij heeft opgedaan. Hierbij herkent hij ook de valkuilen voor de toekomst waar hij alert op zal moeten blijven. Ik vraag hem hoe het gaat met de klachten. Hij herkent nog momenten van somberheid, maar weet nu welke activiteiten hij kan ondernemen om deze somberheid te verminderen.
Zijn partner voegt toe dat de man opgewekter is, beter slaapt en positiever naar zichzelf kijkt. Zijn energieniveau is nog niet helemaal op peil, maar hij heeft vertrouwen dat dit op den duur weer goed komt. De lichamelijke klachten zijn volledig verdwenen en hij piekert niet meer.
Tot slot vertelt hij dat hij vaak terugdenkt aan het zorgafstemmingsgesprek. “Ik ben en was niet gek. Ik zou het iedereen met deze klachten toewensen om milder naar zichzelf te kijken en op tijd passende hulp te zoeken,” concludeert hij.